Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Gij, [28]welken Ik gegrepen heb [29]van de einden der aarde, en uit haar [31]bijzonderste geroepen heb; en zeide tot u: Gij zijt Mijn knecht; u heb Ik uitverkoren, en heb u niet verworpen. 28. Dat is, welken Ik gegrepen en uitgeleid heb. 29. Dat is, uit wijdgelegen landen, te weten uit Chaldea, toen gijlieden, die nu leeft, in de lenden van Abraham waart. 30. Te weten der aarde. 31. Of, uitgelezenen; dat is van de aanzienlijkste, rijkste, voornaamste lieden. Zie Ex.24:11. Anders: voor hunne bijzondersten, alsof Hij zeide: Ik heb u verkoren voor de voortreffelijksten en allergrootsten van het aardrijk.